In Genesis, het eerste boek van de Bijbel, lezen we over God die de hemel en de aarde maakt: zee, land, bomen, bloemen, zon, maan, sterren, vogels, vissen en alle andere dieren. We noemen dat de schepping: God maakt iets dat er eerst nog niet was.
Als laatste maakt God de mens. Hij noemt hem Adam. Deze mens wordt geschapen
'
naar het beeld van God'.
Hij is - in tegenstelling tot de dieren - in staat om in persoonlijke relatie met God te leven.
Adam krijgt een bijzondere positie: hij mag de hof van Eden, het paradijs waarin hij woont, '
bouwen en bewaren', voor de schepping zorgen.
De mens is de kroon op de schepping.
Dit wordt op het schilderij gesymboliseerd door de hand op de kop van de leeuw, de ‘koning van de dieren’.
Adams positie komt ook tot uitdrukking in het gebaar in het midden van het schilderij.
In het paradijs krijgt Adam de opdracht om alle dieren een naam te geven.
God geeft Adam een vrouw, Eva. Samen leven ze in vrede met God, elkaar en de schepping.
'En God zag dat het goed was'.