In de begintijd van de Christelijke gemeente, na de uitstorting van de Heilige Geest, worden christenen – zij ‘die van die Weg waren’ (Handelingen 9 vers 2) – hevig vervolgd. Dit gebeurt vanuit het Jodendom, sinds de steniging van Stefanus (Handelingen 7 en 8). Ook Paulus/Saulus neemt hieraan deel. Een jonge, begaafde, fanatieke Farizeeër. Hij is daartoe gemachtigd door de hogepriester en de Hoge Raad te Jeruzalem. Saulus ‘briest dreiging en moord’. Hij ‘verwoest de gemeente’ (Handelingen 8 vers 3), en meent hierdoor ‘God een dienst te bewijzen' (Johannes 16 vers 2).
De vervolging maakt dat christenen vluchten, onder andere naar Damascus. Saulus vraagt de hogepriester volmacht om hen ook daar te vervolgen en gevangen te nemen. Dichtbij Damascus omstraalt hem plotseling een licht, feller dan de zon. Saulus en zijn reisgenoten vallen op de grond. Jezus Christus Zelf verschijnt aan hem, en spreekt hem aan in het Hebreeuws: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?’Saulus vraagt: ‘Wie bent u Heere?’. Hij krijgt als antwoord: ‘Ik ben Jezus, Die u vervolgt, het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan.’
Deze laatste zin slaat op onwillige trekdieren, die achteruitslaan tegen een ijzeren pin. Het tekent Saulus’ verzet tegen Gods werk. De gemeente is het ‘lichaam van Christus’, dus Saulus vervolgt Christus Zelf.
De ontmoeting met de verheven Christus brengt in één klap een diepe ommekeer teweeg in Saulus. Hij vraagt bevend: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’
Blind, maar met geopende geestelijke ogen wordt hij in Damascus gebracht. God stuurt de discipel Ananias naar hem toe. In Handelingen 9 vers 15 zegt de Heere over de Jood Saulus: ‘want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten’.
Handelingen 22 vers 14 en 15: ‘En hij (Ananias) zei: De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om Zijn wil te kennen en de Rechtvaardige te zien en de stem uit Zijn mond te horen, want u moet voor Hem bij alle mensen getuige zijn van wat u hebt gezien en gehoord’.
In 1 Timotheüs 1 vers 15 en 16 schrijft Paulus/Saulus:
‘Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaars zalig te maken, van wie ik de voornaamste ben. Maar daarom is mij barmhartigheid bewezen, opdat Jezus Christus in mij, de voornaamste van de zondaars, al Zijn geduld zou tonen, tot een voorbeeld voor hen die later in Hem zouden geloven tot het eeuwige leven.’