Jezus verlaat Judea; Hij gaat de confrontatie met de Farizeeën vooralsnog uit de weg, en gaat naar Galilea. ‘En Hij moest door Samaria gaan’. Hij neemt de kortste weg. Veel Joden nemen in die tijd de omweg via het Overjordaanse, vanwege hun afkeer van de Samaritanen. ‘Moest’ slaat op een moeten met het oog op de ontmoeting met een Samaritaanse vrouw.
De Samaritanen zijn afstammelingen van Israëlieten die (toen het volk in ballingschap naar Assyrië werd gevoerd) in het land waren achtergebleven en zich hadden vermengd met heidense volkeren. Zij waren dus ‘onrein’ in Joodse ogen. Zij menen dat de berg Gerizim de plek is waar God aanbeden moet worden, terwijl de Joden dat in Jeruzalem doen.
Jezus komt bij de bron van Jakob, dicht bij het oude Sichem, aan de voet van de berg Gerizim. Vermoeid gaat Hij zitten. Het is midden op de dag. Een Samaritaanse vrouw komt water putten. Jezus spreekt haar aan en vraagt om water. Het verbaast de vrouw dat Hij als Jood, een (onreine) Samaritaanse vrouw aanspreekt. Jezus tilt het gesprek naar een geestelijk plan en spreekt over ‘levend water’, dat de geestelijke dorst voor eeuwig wegneemt. De profeet Jesaja zegt: ‘O, alle dorstigen, kom tot de wateren, en u die geen geld hebt, kom, koop en eet, ja, kom, koop zonder geld, zonder prijs, wijn en melk’. (Jesaja 55 vers 1)
‘Geef mij dat water!’, is het antwoord van de vrouw. Ze beseft dat het water uit de Jakobsbron de dorst slechts tijdelijk lest. Jezus geeft dan een wending aan het gesprek door naar haar man te vragen. ‘Ik heb geen man’, zegt de vrouw. Dan laat Jezus blijken dat Hij weet dat zij vijf mannen heeft gehad. De vrouw concludeert dat Jezus een profeet is en neemt de gelegenheid waar om Zijn mening te vragen over een godsdienstige kwestie: wat is de juiste plaats van aanbidding? Niet de plaats van aanbidding is echter belangrijk, maar het feit dat de Vader aanbeden moet worden in geest en waarheid. In verband hiermee wijst Hij de vrouw op het feit dat ‘het heil uit de Joden is’. Zij ‘aanbidden wat zij weten’. Met ‘heil’ wordt bedoeld: het Messiaanse heil, de verlossing.
Romeinen 11 vers 26: ‘En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob’.
In de ware aanbidding van de Vader valt het onderscheid tussen Joden en Samaritanen weg: het komt voor beiden aan op ‘aanbidding in geest en waarheid’. De Heilige Geest is waarheid. Hij bewerkt de ware aanbidding. ‘...de Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet, maar u kent Hem, want Hij blijft bij u en zal in u zijn’. (Johannes 14 vers 17)
De ware aanbidding vraagt ook om het doen van de waarheid. ‘Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duisternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet’. (1 Johannes 1 vers 6) Om te kunnen aanbidden in geest en waarheid, is het noodzakelijk eerst geestelijk levend gemaakt te worden.
De vrouw begrijpt niet goed wat Jezus bedoelt, maar brengt Zijn woorden wel in verband met ‘Messias’. ‘Hij zal ons alles verkondigen’.
‘Een Profeet uit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de HEERE, uw God, voor u doen opstaan; naar Hem moet u luisteren.’ (Deuteronomium 18 vers 15)
Dan zegt Jezus: ‘Ik ben het, Die met u spreekt’. Het ‘Ik ben (het)’ herinnert aan het spreken van God in het Oude Testament: ‘Wend u tot Mij, word behouden, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand anders’. (Jesaja 45 vers 22)
De uitspraak ‘Ik ben’ komt in het Johannes-evangelie meerdere keren voor. ‘Ik heb u dan gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat Ik (het) ben, zult u in uw zonden sterven’. (Johannes 8 vers 24)
Jezus openbaart Zich als de in het Oude Testament beloofde Messias. Hij is dat niet alleen voor Joden, maar ook voor Samaritanen. Voor mensen uit alle volkeren.
Uit Johannes 4 vers 41 en 42 blijkt dat de vrouw in Hem gelooft, en velen uit Sichar met haar!
Johannes 7 vers 37 en 38: 'En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.’
Openbaring 7 vers 17: ‘Want het Lam, Dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en zal hen geleiden naar de levende waterbronnen. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen’.