Als David 30 jaar oud is, wordt hij tot koning over heel Israël gezalfd (2 Samuel 5).
Hij verslaat de Jebusieten en neemt Jeruzalem in. Hij verovert de vesting Sion en gaat er wonen. Zo wordt Sion de ‘Stad van David’. Ongeveer 25 jaar later zal hij er zijn paleis bouwen (979 voor Christus).
Nu ‘beseft David dat de HEERE hem tot koning over Israël bevestigd heeft, en dat Hij zijn koningschap verheven heeft ter wille van zijn volk Israël’ (2 Samuel 5 vers 12).
In 2 Samuel 6 lezen we dat David besluit de ark van het verbond uit Kirjath-Jearim naar Jeruzalem te brengen. De eerste poging om dit te doen strandt jammerlijk, omdat het vervoer van dit heilige voorwerp niet op de juiste manier gebeurt (vers 6 tot 11). De tweede poging vindt plaats onder de goedkeuring van God. David brengt de ark – die nu wordt gedragen door Levieten – met grote blijdschap Jeruzalem binnen. Hij danst voor de ark uit, een uitbundige rondedans ‘voor het aangezicht van God’ (2 Samuel 6 vers 21). De intocht gaat gepaard met veel muziek en zang. Zie ook 1 Kronieken 15 en 16.
Bij het schilderij ligt de nadruk op de vreugdebeleving van David, voor het aangezicht van God, en voor het oog van het gewone volk (zie vers 22).
Het plaatsen van de ark in Jeruzalem, het regeringscentrum, is een aanwijzing dat Jeruzalem ook het geestelijk centrum van Israël zal worden. Nu voor het eerst verkiest God een stad uit al de stammen van Israël, om daar Zijn Naam te vestigen. Zie ook Deuteronomium 12 vers 5. Tabernakel en ark waren daarvoor nooit op een vaste plaats.
Als Salomo later de tempel te Jeruzalem gebouwd heeft en de ark daar een definitieve plaats krijgt, vervult de heerlijkheid van God de tempel. De stad Jeruzalem (= Stad van Vrede) wordt ook wel de Heilige Stad genoemd (Mattheüs 27 vers 53).
Later zal God David de juiste plaats wijzen waar Hij Zijn tempel gebouwd wil hebben, namelijk op de dorsvloer van Arauna, de Jebusiet, op de berg Moria. Zie ook Genesis 22.
De tempel is een type of voorafbeelding van Christus. Zie ook Johannes 2 vers 19 tot 22.
God verbindt Zijn Naam aan het huis/de dynastie van David (2 Samuel 7). Hij plant met de vestiging van het koninkrijk van David de wortel waaruit een Twijgje zal spruiten: de Scheut uit de stronk van Isaï (Jesaja 11).
Jeremia 33 vers 15: ‘In die dagen en in die tijd zal Ik voor David een SPRUIT van gerechtigheid doen opkomen. Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde’.
In Openbaring 22 vers 16 wordt Christus ‘de Wortel en het Nageslacht van David’ genoemd.
Ter gelegenheid van de komst van de ark in Jeruzalem schrijft David een lofpsalm. Zie 1 Kronieken 16 vers 8 tot 36.