Terug naar overzicht

David spaart Saul

Deze content is alleen beschikbaar nadat u cookies heeft geaccepteerd.

1 Samuel 24:9

Daarna stond David op, ging de grot uit en riep Saul achterna: Mijn heer de koning!

Volledige bijbeltekst

1 Samuel 24.

1 ‘David trok daarvandaan en bleef in de bergvestingen van Engedi.
2 En het gebeurde, nadat Saul was teruggekeerd van het achtervolgen van de Filistijnen, dat men hem vertelde: Zie, David is in de woestijn van Engedi.
3 Toen nam Saul drieduizend van de beste mannen uit heel Israël, en ging op weg om David en zijn mannen te zoeken bij de Steenbokrotsen.
4 Hij kwam bij de schaapskooien aan de weg, waar een grot was; Saul ging daarin om zijn behoefte te doen. Nu zaten David en zijn mannen aan de zijkanten in de grot.
5 Toen zeiden de mannen van David tegen hem: Zie, de dag waarvan de HEERE u gezegd heeft: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en u kunt met hem doen zoals het goed is in uw ogen! Toen stond David op en sneed stilletjes een punt van Sauls mantel af.
6 En het gebeurde daarna dat het hart van David in hem bonsde, omdat hij die punt van de mantel van Saul afgesneden had.
7 En hij zei tegen zijn mannen: Moge de HEERE er geen sprake van laten zijn dat ik ooit zoiets zou doen bij mijn heer, bij de gezalfde van de HEERE, dat ik mijn hand tegen hem uit zou steken, want hij is de gezalfde van de HEERE.
8 En David weerhield zijn mannen met deze woorden, en hij liet hun niet toe tegen Saul op te staan. En Saul stond op en ging de grot uit, naar de weg.
9 Daarna stond David op, ging de grot uit en riep Saul achterna: Mijn heer de koning! Toen keek Saul achter zich en David knielde met zijn gezicht ter aarde en boog zich neer.
10 En David zei tegen Saul: Waarom luistert u naar de woorden van de mensen die zeggen: Zie, David wil u kwaad doen?
11 Zie, deze dag hebben uw ogen gezien dat de HEERE u vandaag in mijn hand gegeven heeft in de grot. Men zei dat ik u doden moest, maar ik heb u gespaard, want ik zei: Ik zal mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer; hij is immers de gezalfde van de HEERE.
12 Zie toch, mijn vader, ja zie, een punt van uw mantel in mijn hand! Toen ik namelijk die punt van uw mantel afsneed, heb ik u niet gedood. Erken en zie dat er in mijn hand geen kwaad of overtreding is, en dat ik tegen u niet gezondigd heb. Toch jaagt u op mijn leven om dat weg te nemen.
13 De HEERE zal rechtspreken tussen mij en u. De HEERE zal Zich vanwege mij op u wreken, maar mijn hand zal niet tegen u zijn.
14 Zoals het oude spreekwoord zegt: Uit de goddelozen komt goddeloosheid voort. Mijn hand zal echter niet tegen u zijn.
15 Achter wie is de koning van Israël aan getrokken? Achter wie jaagt u aan? Achter een dode hond, achter een enkele vlo?
16 De HEERE zal Rechter zijn en oordelen tussen mij en u. Hij zal toezien en het voor mij opnemen, en mij recht doen en bevrijden uit uw hand.
17 En het gebeurde, toen David geëindigd had deze woorden tot Saul te spreken, dat Saul zei: Is dit jouw stem, mijn zoon David? En Saul begon luid te huilen.18 Hij zei tegen David: Jij bent rechtvaardiger dan ik, want jij bent goed voor mij geweest, en ik ben slecht voor jou geweest.
19 Je hebt vandaag verteld dat je mij goedgedaan hebt; want de HEERE had mij in jouw hand overgeleverd, maar je hebt mij niet gedood.
20 En wanneer iemand zijn vijand vindt, laat hij hem dan ongehinderd gaan?24:20 ongehinderd gaan - Letterlijk: een goede weg gaan? Moge de HEERE jou belonen voor het goede dat je mij vandaag gedaan hebt.
21 En nu, zie, ik weet dat jij zeker koning zult worden en dat het koninkrijk van Israël in jouw hand zal standhouden.’
22Zweer mij dan nu bij de HEERE dat jij mijn nageslacht na mij niet zult uitroeien en mijn naam niet weg zult vagen van het huis van mijn vader.
23Toen zwoer David dat aan Saul; en Saul ging naar zijn huis, maar David en zijn mannen gingen naar de vesting.

Uitleg bij dit schilderij

Deze content is alleen beschikbaar nadat u cookies heeft geaccepteerd.
In 1 Samuel 16 laat God David, de jongeman die stamvader van de Messias zal worden, tot koning zalven. David komt voort uit de stam Juda. ‘De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen’ (Genesis 49 vers 10). Koning Saul weet dan al dat hij door God verworpen is (1 Samuel 15 vers 26). Later, in 1 Samuel 18 vers 8, blijkt hij te vermoeden dat David koning zal worden in zijn plaats. Hij wil David doden uit wraak en jaloezie.
In 1 Samuel 24 is David voor Saul gevlucht. Nadat hij zich eerder op andere plaatsen heeft verborgen, verbergt hij zich nu, samen met zijn 600 mannen, in de oase Ein Gedi, in de woestijn van Judea, vlakbij de Dode Zee. Saul jaagt hem achterna met 3000 van zijn beste mannen. David en zijn mannen zitten verscholen in een grote spelonk. Juist in die spelonk komt Saul om zijn behoefte te doen. David heeft de kans om Saul te doden; God geeft hem als het ware in zijn hand. Maar David toont respect voor Saul als Gods gezalfde koning. Weliswaar is David al tot koning gezalfd over Israël, maar hij wacht Gods tijd af, en laadt geen bloedschuld op zich.
David toont zich hier een voorafbeelding van Jezus, de Messias. Hij blijft staande in de beproeving, zoals later ook Jezus (Mattheüs 4 vers 1 tot 11). Hij toont liefde voor zijn vijand, en zegent degene die hem vervloekt (Mattheüs 5 vers 44). Jezus bidt voor degenen die hem kruisigen (Lukas 23 vers 34). Evenals David heeft ook Jezus geleden voordat Hij als Koning werd verhoogd.
Vervolgens roept David Saul ter verantwoording. Hij bewijst dat hij geen kwaad in de zin heeft tegen Saul, door hem de punt van Sauls mantel te tonen, die hij heeft afgesneden. Hij beroept zich op de HEERE die de alwetende Rechter is tussen Saul en hem. Uit deze geschiedenis blijkt dat God Davids leven beschermde. Hij deed dat met het doel Davids koningshuis te vestigen als de dynastie die de Eeuwige Koning en Messias zou voortbrengen.
De HEERE sloot daartoe Zijn verbond met David:

2 Samuel 7 vers 16:
‘Uw huis en uw koningschap zullen voor uw ogen voor eeuwig vaststaan, uw troon zal voor eeuwig zeker zijn’.

Jesaja 9 vers 5 en 6
‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Aan de uitbreiding van deze heerschappij en aan de vrede zal geen einde komen op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het te grondvesten en het te ondersteunen door recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid.’

Jeremia 23 vers 5 en 6
‘Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan. Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde. In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël onbezorgd wonen. Dit zal Zijn Naam zijn waarmee men Hem noemen zal: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID’.

Jeremia 33 vers 17
'Want zo zegt de HEERE: Aan David zal het niet aan een man ontbreken, die op de troon van het huis van Israël zit’

Ezechiël 34 vers 23 en 24
'Ik zal over hen één Herder doen opstaan en Die zal ze weiden: Mijn Knecht David. Híj zal ze weiden en Híj zal een Herder voor ze zijn. En Ik, de HEERE, zal een God voor ze zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in hun midden. Ík, de HEERE, heb gesproken’.

Psalm 89 vers 4 en 5
'Ik heb – sprak U – een verbond gesloten met Mijn uitverkorene, Ik heb Mijn dienaar David gezworen: Ik zal uw nakomelingen tot in eeuwigheid stand doen houden, uw troon bouwen van generatie op generatie. Sela’

Mattheüs 9 vers 27
‘En toen Jezus vandaar verderging, volgden Hem twee blinden, die riepen: Zoon van David, ontferm U over ons!’

Lukas 1 vers 32 en 33
'Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen’.


Stel een vraag over dit schilderij

{{ errors.first("field_10") }}
{{ errors.first("field_11") }}
{{ errors.first("field_12") }}
{{ errors.first("privacy") }}
Download gratis de afbeelding