De bestraffing van koning David door de profeet Nathan volgt op Davids zonden van overspel met Bathseba en het plegen van doodslag op haar echtgenoot Uria. Zie 2 Samuel 11. De positie van David, als de door God uitgekozen en gezalfde koning van Israël, maakt deze zonden extra zwaarwegend en ernstig. David geeft hiermee niet alleen een slecht voorbeeld voor zijn volk, maar geeft ook de vijanden aanleiding om de Naam van de HEERE te lasteren. God heeft David steeds bijgestaan en gezegend, maar ondanks dat gaat David nu tegen Zijn wil en geboden in.
De profeet Nathan komt in Davids paleis, en legt hem een zaak voor. (De koning treedt soms op als rechter.) Als Nathan het verhaal over een rijke en een arme man heeft verteld, ontsteekt David in woede over de rijke man. Hij spreekt onder aanroeping van Gods Naam een oordeel over hem uit. Dan blijkt het verhaal van Nathan een profetie in de vorm van een gelijkenis te zijn; met de ‘rijke man’ in het verhaal wordt David zelf bedoeld;
‘Ú bent die man!’ Vervolgens spreekt Nathan David in Gods Naam toe, en beschuldigt hem ervan dat hij ondankbaar, ontrouw en ongehoorzaam heeft gehandeld. Hij vertelt wat Gods straf op zijn zonden zal zijn. De zonden werden heimelijk gedaan, maar de straf op de zonde zal in het openbaar volgen.
David reageert schuldbewust:
‘Toen zei David tegen Nathan: Ik heb gezondigd tegen de HEERE.’ (2 Samuël 12 vers 13) David heeft de doodstraf verdiend, maar God is hem genadig. Wel zullen zijn zonden gevolgen hebben: het zwaard zal voor eeuwig van Davids huis niet wijken. Ook zal het kind dat Bathseba baart, sterven. Sommige uitleggers zien in de vermelding van de viervoudige vergoeding een verwijzing naar de vier kinderen van David die de dood stierven: het eerste kind van Bathseba, Amnon, Absalom en Adonia.
Psalm 51 is de boetpsalm die uitdrukking geeft aan Davids berouw:
1 ‘Een psalm van David, voor de koorleider;
2 toen de profeet Nathan bij hem was gekomen, nadat hij bij Bathseba was gekomen.
3 Wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid, delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid.
4 Was mij schoon van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde.
5 Want ík ken mijn overtredingen, mijn zonde staat mij voortdurend voor ogen.
6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, ik heb gedaan wat kwaad is in Uw ogen, zodat U rechtvaardig bent wanneer U rechtspreekt en rein bent wanneer U oordeelt.’
Enzovoort.
Koning David was in veel opzichten een voorafbeelding van de Zoon van David: Koning Jezus, de Messias van Israël. De HEERE was mét David, en zijn regering was in veel opzichten rechtvaardig. Toch blijkt ook hij een zondig en feilbaar mens te zijn, in tegenstelling tot de Messias, Jezus:
‘God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen. Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.’ (2 Korinthe 5 vers 19 tot en met 21)
‘Let er dan op dat u nauwgezet wandelt, niet als dwazen, maar als wijzen, en buit de geschikte tijd uit, omdat de dagen vol kwaad zijn. Wees daarom niet onverstandig, maar begrijp wat de wil van de Heere is’. (Efeze 5 vers 15 tot en met 17)