Filippus, een diaken in de gemeente van Christus, verkondigt het Evangelie in Samaria en veel mensen komen tot geloof in Jezus Christus (Handelingen 8 vers 1 tot 8). Nu wordt Filippus door een engel van de Heere naar de ‘eenzame’ of woeste weg richting Gaza gestuurd. De stad Gaza was verwoest in het jaar 96 voor Christus. Mogelijk was deze weg daardoor verlaten. Filippus voegt zich bij de wagen van een kamerheer uit het toenmalige Ethiopië of Cusj (het huidige Nubië of Noord-Soedan). De kamerheer is een functionaris die vergelijkbaar is met een minister van financiën. Deze kamerheer, een ontmande (iemand die niet in staat is tot voortplanting. Jesaja 56 vers 3 tot en met 5), was een proseliet: iemand van niet-Joodse herkomst die zich bij het Jodendom had aangesloten. Zie Jesaja 60 vers 3.
In Jeruzalem had hij een boekrol gekocht met daarin de profetie van Jesaja. Nu keert hij terug naar Ethiopië. Hij leest Jesaja 53 vers 7 hardop, maar hij begrijpt niet wat hij leest. Gods Woord, de Bijbel, is het genademiddel waardoor mensen tot het geloof in Jezus Christus worden gebracht (Romeinen 10 vers 17). Bij het lezen ervan is echter verlichting door de Heilige Geest noodzakelijk om de betekenis te verstaan.
Filippus, geleid door de Heilige Geest, legt uit dat in de tekst uit Jesaja het plaatsvervangende lijden van de Messias Jezus wordt beschreven. Hij leed en stierf als schuldoffer voor de zonden en overtredingen van de mensheid. Blijkbaar vertelt Filippus erbij dat de kamerheer verzoening met God kan verkrijgen door in deze beloofde Messias te geloven en zich te laten dopen. De kamerheer gelooft met zijn hele hart, en zodra hij langs de weg water ziet, wil hij zich graag laten dopen. Nadat hij gedoopt is in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest vervolgt de kamerheer zijn weg met blijdschap!
Deze geschiedenis laat zien dat het Evangelie na de uitstorting van de Heilige Geest (Handelingen 2) ook buiten de grenzen van het land Israël wordt gebracht. Zie Mattheüs 28 vers 19.
Psalm 68 vers 32: ‘Vorstelijke gezanten zullen uit Egypte komen, Cusj zal zich haasten zijn handen naar God uit te strekken.’
Psalm 87 vers 3 en 4: ‘Zeer heerlijke dingen worden over u gesproken, stad van God! Ik noem Rahab en Babel onder wie Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met de Cusjiet: die zijn daar geboren.’
Zefanja 3 vers 10: ’Van over de rivieren van Cusj zullen zij die vurig tot Mij bidden, het volk, overal door Mij verspreid, Mijn offer brengen’
Romeinen 10 vers 9 tot en met 11: ‘Als u met uw mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot zaligheid. Want de Schrift zegt: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.’
Openbaring 7 vers 9 en 10: ‘Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun hand. En zij riepen met een luide stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam!’